Ik ken nog een paar flarden van de beide wandelvrienden, die ik hier zal schrijven, misschien zijn ze niet in de juiste volgorde.
.... en de beide wandelvrienden, kwamen bij een huisje aan.(2x) .... en de beide wandelvrienden werden smoorverlieft op haar,(2x)´t Is al dertig jaar geleden, meisje is al oud en krom, oud en krom. [En de beide wandelvrienden keken niet meer naar haar om, (2x)]´t Is al vijftig jaar geleden, meisje ligt al in haar graf, in haar graf. En de beide wandelvrienden ...
En het ander liedje dat ik zoek is Ketelbinkje. Het begind zo:
Toen wij uit Rotterdam vertrokken. Op één of andere oude schuit. Met kakkerlakken in de midscheep. En rattennesten in´t vooruit. Toen hadden wij een kleine jongen. Als Ketelbink bei ons aan boord. Die voor de eerste keer naar zee ging. En nooit van haaien had gehoord. Die van zij moeder aan de kade wat schuchter lachend afscheid nam. Omdat hij haar niet dorst te zoenen. Die straatjongen uit Rotterdam.
Er werd gescholden door de stokers. Omdat ie van de eerste dag. Toen wij maar net de pier uit waren. Al zeeziek in zijn fokske lag. En met kinnine en citroenen. Werd hij weer op de been gebracht. Wand zieke zeelui zijn nadelig. En brengen schade aan de vracht. Als hij dan sjouwend met zijn ketels. Van de kombuis naar voren kwam. Dan was het net een brokkie wanhoop. Die straatjongen uit Rotterdam.
Toen wij van Rotterdam vertrokken met de Edam, een ouwe schuit, met kakkerlakken in de midscheeps en rattennesten in 't vooruit, toen hadden we een kleine jongen als ketelbink bij ons aan boord, die voor de eerste keer naar zee ging en nooit van haaien had gehoord .... Die van zijn moeder aan de kade wat schuchter lachend afscheid nam, omdat ie haar niet durfde zoenen, die straatjongen uit Rotterdam.
Hij werd gescholden door de stokers omdat ie van de eerste dag, toen we maar net de pier uitwaren al zeeziek in het foc'sle lag, en met jenever en citroenen werd hij weer op de been gebracht, want zieke zeelui zijn nadelig en brengen schade aan de vracht .... Als ie dan sjouwend met zijn ketels van de kombuis naar voren kwam, dan was het net een brokkie wanhoop, die straatjongen uit Rotterdam.
Wanneer ie 's avonds in z'n kooi lag en na z'n sjouwen eind'lijk sliep, dan schold de man die wacht te kooi had omdat ie om zijn moeder riep, toen is ie op een mooie morgen 't was in de Stillen Oceaan, terwijl ze brulden om hun koffie niet van zijn kooigoed opgestaan .... En toen de stuurman met kinine en wonderolie bij hem kwam, vroeg hij een voorschot op z'n gage, voor 't ouwe mens in Rotterdam.
In zeildoek en met roosterbaren werd hij die dag op 't luik gezet, de kapitein lichtte z'n petje en sprak met groc-stem een gebed, en met een één twee drie in Godsnaam ging 't ketelbinkie overboord, die 't ouwetje niet durfde zoenen omdat dat niet bij zeelui hoort .... De man een extra mokkie schoot-an en 't ouwe mens een telegram, dat was het einde van een zeeman, die straatjongen uit Rotterdam.
Veel plezier met het zingen van dit leuke liedje, Groetjes Rianne
's Avonds bij het licht der sterren, 's avonds bij het licht der maan, licht der maan. Kwamen eens twee wandelvrienden, zingend op een dorpje aan (2x).
Aan het einde van de dorpsstraat, woond' een boertje blij van zin, blij van zin. En die beide wandelvrienden trokken bij dat boertje in (2x).
En die boer die had een dochter, leuke meid van achttien jaar, asblond haar. En die beide wandelvrienden werden smoorverliefd op haar (2x).
Ik zie dat je nog geen volledige tekst hebt van de wandelvrienden.In het bundeltje van Jacques Klöters: "IN DIE GROTE STAD ZALTBOMMEL" vond ik de volgende tekst.
TWEE WANDELVRIENDEN
Op een mooie zomeravond
Bij ’t vallen van de maan, van de maan
Kwamen eens twee wandelvrienden
Bij een heel klein dorpje aan.
Aan het einde van de dorpsstraat
Woond’een boertje blij van zin, blij van zin
En die beide wandelvrienden
Trokken bij dat boertje in.
En dat boertje had een dochter
’n leuke meid van achttien jaar, achttien jaar
en die beide wandelvrienden
werden smoorverliefd op haar.
Maar dat meisje was een vrolijke guit
En ze sloot een compromis, compromis
En toen kuste ze de ene
De ander nam ze haar knie
Toen het avond was geworden
Bij het licht der volle maan, volle maan
Zagen beide wandelvrienden
’t meisje met een ander staan.
Toen de kille ochtendzonne
D’eerste stralen over ’t land deed gaan
Zijn die beide wandelvrienden
Verder op hun tocht gegaan.
’t Is nu vijftig jaar geleden
’t meisje is nu oud en krom, oud en krom
en die beide wandelvrienden
kijken niet meer naar haar om.
(de laatste twee regels worden bij het zingen steeds herhaald)
Hierbij de beloofde Duitse originele versie. Ook daarvan zijn er kleine verschillen in omloop:
1. Als die gold'ne Abendsonne Sandte ihren letzten Schein, letzten Schein, Zogen einst zwei Wanderburschen In ein stilles Dörflein ein, Zogen einst zwei Wanderburschen In ein stilles Dörflein ein.
2. In des Dörfleins letztem Hause Wohnt' ein Bauer, arm und klein, arm und klein; Und die beiden Wanderburschen Kehrten bei dem Bauern ein; Und die beiden Wanderburschen Kehrten bei dem Bauern ein..
3. Und der Bauer hatt' 'ne Tochter, Ei, die war so hübsch und fein, hübsch und fein; Und die beiden Wanderburschen Liebten dieses Mägdelein; Und die beiden Wanderburschen Liebten dieses Mägdelein.
4. "Lieb' du mich!" so sprach der Eine, "Schönste auf der ganzen Welt, ganzen Welt! Denn so lange wie ich wand're, Bist die Erst', die mir gefällt; Denn so lange wie ich wand're, Bist die Erst', die mir gefällt."
5. "Bruder, liebst du?" sprach der And're, "Komm', wir machen Compagnie, Compagnie!" Und so liebte sie der Eine; Der And're aber küsste sie, ja, sie. Und so liebte sie der Eine Der An're aber küsste sie
6. Als am nächsten frühen Morgen Wieder ging die Sonne auf, Sonne auf, Zogen die zwei Wanderburschen Wieder in die Welt hinaus, Zogen die zwei Wanderburschen Wieder in die Welt hinaus.
Maar ik ben erg benieuwd wie de oorspronkelijke Nederlandse vertaling/bewerking heeft gemaakt. Het vermoeden bestaat dat het uit de kring van de Boschlaners/Boslaners stamt, een culturele jeugdbeweging uit de 30'r jaren onder leiding van 'meester' Boudens. Het is een typisch wandelliedje. Je vindt de naam van de Boschlaners al terug in berichten over wandelmarsen in het begin van de 30'r jaren.
Het lied kent in Nederland meerdere 'vervoegingen' en toevoegingen. De coupletten over 50 jaar later en het Dafje zijn er in olijke buien tijdens jeugdkampen bijgeschreven. Kennelijk om te feestvreugde rond dit lied te verlengen. Opmerkelijk is dat in veel versies de normale gang van de natuur (zon, maan, sterren) door elkaar zijn gehaspeld. Dat is overigens niet zo vreemd, als je veronderstelt dat je het lied eerst leert zingen op het kamp en pas als je thuis bent het nog een keer wilt opschrijven. Dan haal je al gauw wat dingen door elkaar. Dat is een bijzonder fenomeen.